Nieuws

 

 

 

26 juni 2024: Finale Poetry Slam om 20 uur in Utrecht

De locatie volgt nog... Meld je in groten getale op mijn site aan; de meeste stemmen bezorgen de beste dichter de zege

 

Persbericht      

Donderdag 30 november 2023 verscheen bij uitgeverij U2pi Uit de schaduw naar het andere licht (gedichten). 

De bundel is verkrijgbaar in alle boekwinkels in Nederland en België, zoals bij BOL.com, Libris en Amazon. 

Of bestel een gesigneerd exemplaar via Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

Voor het aanvragen van een interview met de auteur kunt u contact opnemen met Uitgeverij U2pi, tel: 070-3872770, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

Over Uit de schaduw naar het andere licht (U2pi 2023): Bij het lezen van de gedichten (en aforismen maar dat zijn er slechts 4) viel me meteen weer op wat een bijzonder taalgebruik Landstra heeft. De woorden die hij kiest, de vorm van zijn gedichten, het doet allemaal vrij klassiek aan terwijl de onderwerpen dat zeker niet altijd zijn.
Wouter van Heiningen (Zichtbaar alleen)

Er deint nogal wat in Landstra’s bundel Uit de schaduw naar het andere licht. Dat kan lieflijk en romantisch zijn, in een bootje op de kabbelende golven, maar dat lijkt het in de gedichten in deze bundel nooit te zijn.
Lauran Toorians (Brabant Cultureel)

Over Nader en Onverklaard (Oorsprong, 2016): Dichten zoals je hoopt dat dichters dichten, en beter nog, dat is hoe Niels Landstra dicht.'
Wim Daniëls

 Over Entree naar de hemel (Meander, 2018): Op de een of andere manier doet zijn werk mij qua muziek en ritme aan Marsman denken, terwijl ik af en toe het sombere levensgevoel van J.C. Bloem lijk te herkennen, maar dat zijn complimenten.

Hans Franse (Meander)

 Over Droef het zwieren (Oorsprong, 2014): 'Beweging' en 'ontwikkeling' zijn misschien wel de belangrijkste kenmerken van Landstra's poëzie. In de vorm door het veelvuldig gebruik van het enjambement, in de inhoud door de beweging van personages in een ruimte en de voortgang van gebeurtenissen
Cor Gout (Extaze)

Over Droef het zwieren (Oorsprong, 2014): ‘Zijn woordkeus, zinsopbouw en poëtische kracht is verrassend en creatief.’
Wouter van Heiningen 

 

Korte verhalen, interviews en poëzie verschenen in de volgende tijdschriften:

Meander (proza): Het portret en Een wankelmoedige ascese, een vraaggesprek met Vrouwkje Tuinman, en een recensie van Hans Franse Onder de entree naar de hemel ligt een tranendal (over mijn 5e dichtbundel Entree naar de hemel, 2018)Lava (proza): Een witte schim
De Brakke Hond (proza): Van nul naar niets
Deus ex Machina (proza): Droomloos
De Gekooide Roos (proza): Illusies hebben bestaansrecht
De Neus (proza): De zoom van haar zomerrok
Woordenstroom (proza): De gevleugelde droomspits en De zoom van haar zomerrok
DWB (proza): Allegro
Aangeboord talent (proza): Een gelukkig man
Op Ruwe Planken: Een interview met Simon Vinkenoog
Tirade (proza): De Doorstroom
Circumplaudo (proza): De blozende dageraad en (poëzie) : De wens, Kleine Vos, In de vaart der volkeren, Zeven sprongen in de zee, en Verloren door jou afgedaan
Opspraak: (poëzie): Leegte, Drenkeling, De slijpende tijd 
Nieuw Letterkundig Magazijn: (poëzie): Winteravond
FleursduMal: (poëzie): De oorsprong, De slijpende tijd, Hartenklop, Niemandsland, Waterval, Mijn liefste meisje, De gaard van mijn erfenis, Valeria, Zwaluwen, Als ik straks ga, Het vuurwerk, Mishandelde straathond, Ode, Het oudste schilderij van Breda, Onze spreeuwen, Reliëf van gepeins, Puin ruimen, Uitbundig, Tot mijn spijt, Weg van mijn stilte. (proza): de Voedselbank
De Contrabas: (poëzie): Dagdief
Extaze: (poëzie): De puzzel, Midzomernacht, In de schemer van onze lichaamstaal, Mia care bambina (video, Mijn liefste meisje, vertaald in het Italiaans), en (proza) een fragment uit de roman Monddood
Rijm op de keien (Stadsgedichten, 2015 en 2017): Het oudste schilderij van Breda, Bruisfontein, Vrede in Breda
Alice XL: (poëzie) Zwarte lippen
Poemtata Dichtbundel: (poëzie) De gelukkige asceet
Evenementen: Finale Dobbelslam 2014, shortlist literairwerk.nl 2017, geselecteerd voor Poemtata (na inzending gelijknamige wedstrijd) , Gent (B)
Brabant Cultureel: In de lucht schreeuwen vogels, De dochters, Mijn plek naast haar, Ons één en zijgend zijn, De dag sterft langer
Waar mijn wortels vleugels werden (Dorpsgedichten): In Rijen heb ik haar nooit bemind, Overal gezocht (tot aan Molenschot)

 Dichtbundels uitgebracht bij Uitgeverij Oorsprong:

Waterval (2012)

 Wreed het staren (2013)

 Nader en Onverklaard (2014)

Droef het zwieren (2016)

Entree naar de hemel 2018 (uitgeverij U2pi)

Monddood (roman, 2022, U2pi)

Uit de schaduw naar het andere licht (gedichten, 2023, U2pi) 

 

 

 

 

 

Avondklokkus (Uit de schaduw naar het andere licht, 2023)

Het was de twee lieden gegeven om zich in
de mist te verenen op een parkeerplaats van
een stad waar na enig uur het bestaan in de ban
gedaan, de openlijke liefde het had gehad. Vaccin,

corona, of de dood, de vrije Zeeuwse woonde
in een dorpje aan zee en bezocht het binnenland
om de vreemdeling die bij haar nu aangeland
met haar hunkering te belonen. Hij toonde

zich een goed verstaander en was zeer galant
hoewel de stad met haar dichtgetimmerde ramen
en geplunderde winkels de kans de dame
een deur te openen ontnam. Met deze stand

van zaken, de vonk bleef uit, het schoorvoetend
tasten verweesd, naderde met de tijd die voortschreed
het schrikbeeld van het als een zondaar hartbrekend
door een wout te worden beboet voor een date

na een geproefd fiasco; het broze gehaast
bracht een domper in de auto. De avondklokkus
die eros weerde en de lieden dwong huiswaarts
te keren, had de zinnen stipt finaal geblust.

 

Het bloesembed van een vroege lente

 

De prilste tocht die ik zal ondernemen    

uit de schaduw naar het andere licht        

weg van het haalbaar samen verademen    

een fletse blos ochtendgloren in zicht         

 

leidt tot een herhaald lijdzaam ondergaan

van het voorbije dat getekend in mij blijft

slaat de weg vlakbij het slotstuk stilaan

af naar wat is maar nimmer in het heden slijt

 

Tegengesteld aan mijn eeuwige twijfel

en anders dan waarlijk oneindig te zijn

vallen de brekende schoonste momenten

 

zilver twinkelend uit een grijze hemel

in het bloesembed van een vroege lente

die geen stervende zomer wenst te zijn

 

 Na corona

 

O, God, ik had U niet gevraagd om dit   

ongewenste celibaat, mocht ik Uw         

dienaar zijn geworden, Uw verdict        

had ik zonder morren en schaduw          

 

van mijn liederlijkheid ondergaan                

maar Uw toorn reikte verder, de mensheid  

gekluisterd aan huislijk’ kloosternijverheid,  

ontving het licht van een duistere maan         

 

zwaar van machtige wolken, en nu als             

ik het waag mij buitenshuis te begeven  

waar Uw dienaar roept om medeleven         

 

wijkt zij in een godvrezende coronapas    

nog buiten de anderhalve meter, gans   

mijn hele liefde verlangende leven       

 

Als ik straks ga (uit: Entree naar de hemel, liedversie https://www.youtube.com/watch?v=y32GYZk2oXQ&pp=ygUObmllbHMgbGFuZHN0cmE%3D

 

Wees niet boos mijn lief     

Als ik straks ga ben je nog               

In mij

Kwijnt het beeld van je bleek        

Gelaat in schaduwen                     

Van tederheid

 

Wees niet boos mijn lief               

Omdraaien en zwaaien                 

Zal ik niet                                         

Als ik straks van je ga, beetje voor

Beetje tuimel je weg uit mij              

 

Woorden zijn dan dood                 

Mijn stem in een mist vergruist       

Er zijn nog

Gedachten aan onze stiltes             

In de heiwind naast elkaar               

 

Wees niet boos mijn lief

Als ik straks ga ben je nog               

In mij

Kwijnt het beeld van je bleek        

Gelaat in schaduwen                      

Van tederheid

 

De geur van bloemen in je hals       

Van nectar, vond ik je mond

In een duizelende                                    

Reis met jou                                  

Als een dagpauwtje naar de zon     

 

Brug:

 

Rouw niet om wat gewis wegglipte

Uit de diepte van onze hoop

Ook een vlinder is gelijk onze liefde      

Alleen sterft zij al na een jaar          

 

Wees niet boos mijn lief

Als ik straks ga ben je nog               

In mij

Kwijnt het beeld van je bleek        

Gelaat in schaduwen                      

Van tederheid

 

 

Oud zijn

 

Oud zijn, de glans van de eindbalans       

opgemaakt het oude bed, ik leg                 

mij neer op dromen bezongen in nacht    

en vergetelheid die door mij heen            

gebuiteld buiten mij zijn stukgemaakt.     

 

Oud zijn in het najaar. Het blad stort    

zich in een lijdzaam stuiven, de twijgen     

fonkelen in het avonddonker door de

regenplassen, spiegels van mijn gezicht

die kringen van oudheid verzinnen.        

 

Oud zijn doet zeer, nu ik ongeëerd    

aankom bij de oerbron waar boete        

en schuld zijn geboren. Met geduld          

geboekt door het theater van het toen nog

onvoltooibare, tel ik de dagen.        

 

Oud zijn en behouden wat overblijft         

flaneren door het dorp, het tjilpen             

van de vogels in de straat, ik bewaar           

de liefde in mijn hart, om getaand en

zwak te vergrijzen als een oude dag.                     

 

 Eva (naar de sculptuur van Lukas van der Meer, 1915, Stedelijk Museum Breda)

 

Haar goddelijke lichaam ontstaan

uit een zwevend deel, borsten en billen                                                                                        

door steen gestreeld, ontzegd te gaan

de weg die ze overweegt. Het trillen

 

sluipt in haar wit omwolkte oogleden

half gesloten luikjes voor een blik

van bekoring doorglansd, zedelijk

gekruist haar benen. Haar gebeden

 

om het bezweren van de keuze
die haar leidt uit de Hof van Eden

verglijden bij de stoffige aarde

 

waar boze tongen lichtheid baren  

het afdalen van haar innerlijk  

zuiverheid en woord in de weg staan

 

een omineuze tinteling haar lichaam

met een eeuwig stromen wil strelen

schenken haar borsten aards ongeluk    

 Zwarte lippen (uit: Entree naar de hemel)

 

Ik drenk haar woorden in de inkt van een

vulpen voor ik ze bewaar, en de woorden

druppelen, lopen uit, zij knippert de huifjes

van haar ogen, mascara trekt korrelige

strepen over haar wang, mij bekoren wil

 

ze, ik weet het niet. Haar woorden regenen

op mij neer, in het midden daarvan liggen

wanhoop en twijfel, buiten dat ettert het zuur

 

schrijnen ze in het littekenweefsel van mijn

binnenste, een andere toon heeft zich gezet

in het morendo van onze zinkende sonanten

 

Ik tracht de woorden te redden van een natte

dood, ze leven in te blazen, maar ruggelings

puffen ze aan de kant, stuiptrekken amper

in de inkt waarover ik waak met zwarte lippen

 

 De waan (uit: Waterval)

Naakt rust je op je stenen bed
en in je donkere haren
deint het gemende galop van de zee

De horizon geverfd, rood
brokkelt de dag af van de tijd
gebarsten als oude nagellak

Omzichtig evenwicht zoekend
op ’t kiezelstrand, je spreidt je armen
om een gedachte heen, je slaat

de opalen vissersboten gade,
waternimf, ademtocht van de wind
de waan dat je mij echt wenkt

 

Struikelstenen 

Om de namen van hen niet te vergeten
die een hel zagen zonder enige reden
stapsgewijs van vale straatstenen gevaagd
nu door een stolp van blinkende messing geschraagd

de inscriptie zwart als de as die warrelde
door een verhitte lucht, doodszucht, beklaagden
op een weg besloten door een gillende vrees
die vogels en prikkeldraad snoerden, de kreet

van ontreddering verstomd in het trottoir
voor statige woningen die er zwijgend staan
getuigen van gezinnen beroofd van status
en voor altijd weer bruut afgevoerd, uitgeblust

door het reizen naar de verkommerde tijd
het komen bij de duivel thuis, het gelijk
struikelen in de kwade geschiedenis
over waanzin, moord en eeuwige droefenis


De Markt (Middelburg) 


Een schaal met garnalen en oesters
siert op een verstilde golf van ijs
de tafel, omringd door glazen water

en wijn. De zee spoelt rijk van bouillon
en een vleug citroen langs de papillen
van mijn zilte oorsprong. Een kordon

gamba's verliest het schild op muziek,
terwijl een toverachtige dienster
een deinen ontlokt om haar tuniek

legt een regenboog de vloer van chic
marmer in met schoven parelmoer
flonkert de Markt in het gouden venster


{slider Het oudste schilderij van Breda |blue}

Met het zicht op een sombere hemel:

Jezus en een Samaritaanse vrouw,

verenigd. Langs haar getooide kapsel,

met een blik die haar in ogenschouw


neemt, wikt Hij waar de rivier geschikt is

om lopend te gaan. Van de schans en het

kasteel, dwaalt een geur van gebraad en vis

Klinken schoten; de adel amuseert


zich met het jagen op vogels in park

Valkenberg. Ratelen karren en galmt

nijver gesjacher op de Grote Markt

rond de waren bij stal en kraam. Verlangt

 

menig sloeber naar voedsel; stijgt rumoer

op van de straat: aangeraakt door zalvende

handen, hun magere harten geroerd

door deze Joodse Bredanaar, volgen


ze Hem verlost. Door een bijkans ontdaan

gehoor gadegeslagen keert Hij via

het Vrouwengoed en de kade begaan

met de zielen terug. Zijn Utopia,


om Zijn hoofd een gouden krans van stralen,

Zijn glans verstild als door pasteltinten,

trekt Hij verder, verlatend de schare.

Onder een lucht met grauwige wolken,


beklimt Hij de heuvels, een gestalte

op een einder achter de Grote Kerk,

die wis omkeerde: Zijn schoonste halte

wachtte Hem in Bredaas oudste reliëf

 

Drenkeling (Uit: Waterval)


In een sprong laat ik de wolken golven
de hemel zeven door lelies van broos licht
verstil ik in een zwellende schaduw
tot een zuil van mijmeringen, verdikt

een algenregen zich duister om mij heen
zijn er beelden van dwaze drenkelingen
in een watertango bij de bodem van ‘t meer
zinkend in een diepte maar dalende alleen

waarna jij me losliet, de lente in elegieën
uiteen brak, mijn waden nu sloom en moe
in dit elysium zakt, terwijl jij toch mijn lied
in elke stille ontwakende meimorgen was

Onze spreeuwen 

Op het blad in de tuin glinsterende dauw

transparant als de vleugel van een insect

met nerven van een opdoemend lichtgrauw

dat versomberde bij onze langste herfst

 

Aan de schutting zwegen de bijenhotels

en bungelden in de struiken bramen

doorgerijpt en aangevreten. Appels

rotten onder de boom die zonnebanen

 

en schaduwvlekjes wiebelde op je lokken

bij de stinkende vijver waar jij spiedend

tussen de waterlelies en het kroos

 

naar kikkers zocht. Hoe je maar bleef bokken

naast je koffer in de gang en je speeldoos

met de deksel scheef en je rust veinzend

 

de straat uitreed, mij aankeek, wijzend

naar de lucht en droef het zwieren, sprakeloos

onze spreeuwen op de galm van kerkklokken

 

Waterval 

Je stille lippen, met een strootje
streel ik ze, loom
vaart je lazuren blik

mee op de bloesemrijke hemel
een lentecaleidoscoop
die ons verstart in climax

schepping, symbiose en ook
bezonkenheid, wij zijn
watervallen barend maanlicht

Het strootje in je witte mond
trilt in de schaduwvlekken
van illusoire wolken, de water-

val van toen is een kale rots
zinnen missen de woorden
het zwijgen stille deelneming

 

Bruisfontein 

 

In het park rijst de fontein in zijn lafenis

zwiert een slinger van water over de vijver

in een zilver dat de wind vernist. Zijn wijzer

priemt een parabool van lichtkristallen, die likt

                                                                                                             

aan de stand van zijn klok en door steen omrand trilt:

vanaf het zuiden rond twaalf uur, het westen tien

voor, het bassin biedt altijd soelaas; de narcist

schoon zoek treft er zijn schaarse evenknie, en wie

                                                                                                   

verdwaald door het leven zwalkt een ondiepe plomp

die hem daarvan niet berooft, maar een bruisfontein

die in raadsels spreekt met woorden van stilte, lonkt

met parelen fris, en ruisende mijmerij

 

Klaprozen 

 

Langs bermen waarin klaprozen

Ruisen buitelen vlinders op

De heiwind, versmelten schoven

Zonlicht met de horizon, lost

 

De golfslag van korenhalmen

En riet op in het blauw van

Je irissen. In het talmen

Van je kozen, duistert een kant

 

Van jou zwijgend. Er is geen wil

Om te streven naar. Schil voor schil

De jaren afgepeld, barsten

In het gevoel gezet, nachten

 

Gebakend. Laten we de bries

Van onze lente, de lucht

beschreven. Lig ik bij je, wieg

Het welken in jouw toevlucht